Lange training
Zondag verlaat ik de echtelijke woning om twintig voor tien voor mijn wekelijkse trainingstocht met de Zweitlanceurs. Woensdag om 2 uur in de namiddag ben ik terug, na een tussenstop van drie nachten in het Vesalius-ziekenhuis in Tongeren.
Zondagmorgen 11.10. Ik loop alleen, op zoek naar Peter van Tine van Josette (kan je nog volgen?). Peter zal ik niet meer terugzien. Dan maar proberen mijn andere maatjes in te halen. Ik kan een stuk van de route afsnijden door rechtstreeks van de hoeve op Caestert richting Kanne te lopen. De grindweg langs de bosrand loopt naar beneden, ik heb wat vaart en besluit naar de middenste strook uit te wijken. Helaas schuift mijn steunvoet weg op een ijsplek. Ik val achterover en kom op mijn linkerbil en -schouder terecht. Vooral de schouder incasseert een flinke smak. Ik kan me met veel moeite bij elkaar rapen – dit laatste mag letterlijk opgevat worden – en sukkel met mijn linkerarm in een houdgreep van mijn rechterarm naar Kanne. Vooral in beweging blijven, spookt het door
mijn hoofd, niet afkoelen en hulp zoeken. Na een 500 meter kan ik de GSM lenen van een Nederlands koppel en Marie-Paule verwittigen. Een joggend duo (man en vrouw, blijkt) biedt ook hulp aan en begeleidt me naar de brug van Kanne. Marie-Paule is snel ter plekke maar de pijn in de arm is nu zo erg dat ik niet in de auto kan stappen.
Marie-Paule belt de ambulance. Ik hou me intussen warm in café Equador. Henk achter de toog en de cafégasten spreken me moed in. Om het wat spannender te maken rijdt de ziekenwagen voorbij en gaat nog even Emael verkennen maar na een vijftal minuten stopt hij dan toch voor het café. Buiten duikt ook plots een politieman uit het niets op. Maar dat blijkt de gewone procedure te zijn bij het oproepen van de 100. Ik word in de ziekenwagen gehesen en voorzichtig op de brancard gelegd. De begeleider die zonder tussenkomst van de MUG geen pijnstillers mag geven, stilt de pijn met een gesprek. Misschien is de kom wel uit de arm. In dat geval kom ik er nog goed vanaf: even piepen als de arm op zijn plaats wordt geduwd en klaar is kees. Vanavond weer thuis. De GPS stuurt ons de Slingerberg op. Maar de weergoden zijn sterker dan de satellieten en we rollen de gladde helling af. Dan maar door de groeve van Eben via Zichen naar Riemst. Vandaar gaat het linea recta naar de Vesalius-campus.
Eenmaal in het ziekenhuis is het ergste leed geleden: ik word in een warme ruimte opgevangen en krijg pijnstillers toegediend. De “anamnese” wordt gedaan door Hans, een oud-leerling. De spoedgevallendienst organiseert haar agenda. Er moet een oplossing gezocht worden voor de spoed”gevallen”. Ik ben de “schouderluxatie”. Maar Dr.Suy gaat niet over een nacht ijs. Hij betast mijn schouder en bovenarm en vindt daar een pijnlijke plek. Na een klein uurtje mag ik naar de radiologie. Het verdict: breuk van de bovenarmbeen. Een operatie dringt zich op. Ik zal de volgende nacht in het ziekenhuis doorbrengen en morgen, maandag dus, geopereerd worden door Dr.Vanlaer. Ik heb intussen wel trek in een boterham. Na mijn ontbijt om half acht kan ik ’s avonds om zes uur weer iets tussen de kiezen steken. De veelvuldige verzorging breekt de slapeloze nacht.
’s Maandags om half een slaat mijn uur. De “chauffeur” van mijn bed stelt me gerust : de rit naar het operatiekwartier is gevaarlijker dan de operatie zelf. We scheuren door de ziekenhuisgangen, tollen door de bochten en vermijden op het nippertje enkele obstakels … maar ik geraak heelhuids (alleszins voor wat het gedeelte betreft dat nog heel is) in de ontvangstruimte voor de kandidaat-geopereerden. Ik ben hier duidelijk niet alleen. Dr. Vanlaer legt mij uit dat hij het bot aan elkaar gaat zetten met een plaat en schroeven. “We zorgen ervoor dat je binnenkort weer kan joggen” aldus de chirurg. Klantvriendelijkheid, heet dat.
Op de operatietafel voer ik nog een gesprekje met een assistent die mij vertelt dat hij zich voorbereidt op … een marathon.
Na twee dagen en een eindeloze derde nacht in het ziekenhuis mag ik woensdag naar huis. Nu volgen veertien dagen thuisverzorging en een tot twee maanden revalidatie. Daarover later meer.
Ik kan dit verslag natuurlijk niet afsluiten zonder mijn dank te hebben uitgesproken aan de hulpvaardige mensen in Kanne, de bemanning van de ambulance, het verplegend personeel en de artsen van het AZ Vesalius. En niet in het minst aan mijn wederhelft die weer eens klaar stond om mij door die moeilijke uren te loodsen. En Josette hoeft zich niet schuldig te voelen omdat ze me – volgens haar woorden – “in de steek heeft gelaten”. Ik ben verantwoordelijk voor mijn eigen daden. En trouwens, een ongeluk is snel gebeurd.